Direct naar artikelinhoud
Stedenbouwkundige

Stedebouwkundige Cornelis van Eesteren: Man van ruimte, licht en water

Cornelis van Eesteren (hier 30) aan zijn tekentafel in 1927.Beeld Van Eesterenmuseum

Stedebouwkundige Cornelis van Eesteren (1897-1988) vond zijn waterloo in Lelystad. Hij kreeg wel een plein. In Almere.

Zijn eerste overleg met Cornelis van Eesteren kan Michel van Hulten (90) zich nog goed herinneren. Zakelijk, ‘geen verhitte koppen’. Het is 1965, de gevierde stedebouwkundige Van Eesteren is net als een kleine jongen afgeserveerd door de dienst waar Van Hulten dan werkt als planoloog: de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP). De RIJP en de minister van waterstaat hebben Van Eesterens ‘hoofdlevenswerk’, het ontwerp voor de nieuwe polderstad Lelystad, terzijde geschoven: te duur, te megalomaan. Ondanks de kleinering reageert hij ‘niet wrokkig’, aldus Van Hulten, de latere staatssecretaris voor verkeer en waterstaat in het kabinet-Den Uyl.

Dit voorval typeert Cornelis van Eesteren, de man die vooral bekend is als de ontwerper van het grote uitbreidingsplan voor Amsterdam (1935), dat vanaf de jaren vijftig is uitgevoerd. Ook na het doodvonnis voor ‘zijn’ Lelystad, dat de kroon op zijn carrière had moeten worden, is rancune hem vreemd en laat hij zich niet uit het veld slaan. “Ik ben met lof aan de kant ge­zet”, zegt hij daarover. Volhardend blijft hij zijn droom najagen: het scheppen van een nieuwe en betere wereld, in baksteen en beton, met veel licht, lucht, ruimte, groen en water.

Functionalisme

Zijn doorzettingsvermogen heeft hij van huis uit meegekregen, zeggen mensen die hem hebben gekend. Hij groeit op in een Nederlands-hervormd aannemersgezin in Alblasserdam, in een buitendijks gelegen huis, met polders, water, scheepsbouwindustrie en de molens van Kinderdijk als decor. Het spreekt vanzelf voor vader Balten en moeder Sietje dat hun zoons in het bedrijf komen. Maar Cor wil architect worden.

Cor gaat naar de Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen in Rotterdam. Daar heeft zijn vader hem naartoe gestuurd om in contact te komen met architecten, de toekomstige opdrachtgevers van de aannemerszoon. Hij krijgt les van architect Willem Kromhout en zit in de klas bij Willem Gispen, de latere meubelontwerper, en Leendert van der Vlugt, pionier van het Nieuwe Bouwen en bekend van de Van Nelle Fabriek en Huis Sonneveld, nu monumenten van die functionalistische bouwstijl. Kromhout opent zijn ogen voor ‘de le­vens­wekkende taak van den architect’.

Van Eesteren uitkijkend over toekomstig Lelystad, 1964.Beeld Van Eesterenmuseum

Prix de Rome

Nadat hij cum laude is geslaagd, gaat Cor te­gen de zin van zijn vader naar het VHBO in Amsterdam, de voorloper van de huidige Academie van Bouwkunst. Kort voor het eindexamen doet hij mee aan de prestigieuze prijsvraag Prix de Rome. Het gebouw dat hij ontwerpt, blinkt volgens de jury niet uit in ‘oor­spronkelijkheid’, toch wint hij vanwege de ‘logische verdeling der ruimte en de goede kijk op den praktische bouw’. Hij krijgt een reisbeurs voor vier jaar, met als opdracht om de Noord-Duitse baksteenarchitectuur te bestuderen.

Via Berlijn, Dresden, Praag en Wenen belandt hij in Weimar, waar hij aan een VHBO-eindexamenopdracht wil werken op de Bau­hauskunstacademie, het centrum van de avant-garde. Een van z’n docenten is Theo van Doesburg, die met schilder Piet Mondriaan De Stijl had opgericht. De kunstenaars, onder wie ook de architecten Gerrit Rietveld en Jan Wils, willen de schilderkunst en architectuur radicaal vernieuwen: ze gebruiken alleen primaire kleuren, met zwart, wit en grijs, horizontale en verticale lijnen en geometrische vormen.

Al het nieuwe maakt Cor onzeker (‘mijn basis is te klein’) maar hij beseft ook dat de ontmoeting met ‘Does’ van grote invloed zal zijn. Hij leert het werk van kunstenaars als Lissitz­ky, Kandinsky en Arp kennen. In Wenen raakt hij bevriend met Adolf Loos, een van de pioniers van de moderne architectuur.

In de trein uit Wenen had hij zijn grote liefde, de Zwitserse Frieda (‘Fritzy’) Fluck ontmoet. Ze zijn gescheiden door de afstand; hoe erg hij haar mist blijkt uit zijn brieven, die bewaard zijn gebleven. In de zakelijke polderjongen gaat een heel ander (gevoels)mens schuil.

Avant-garde

De avant-garde opent zo’n nieuwe wereld, dat Cor het doel van de reis – de baksteenarchitectuur – links laat liggen. Zijn verslag gaat vooral over de inrichting van de steden, voor Cor hét vraagstuk in de architectuur. Door de groei van het verkeer en de industrialisatie dreigen grote steden met hun smalle stegen en bedompte huizen onleefbaar te worden. Licht, lucht, ruimte en groen zijn essentieel. Omdat hij de opgave heeft genegeerd, moet hij de reisbeurs inleveren. Zijn reisschetsen worden als ‘knoeiwerk’ bestempeld. Na deze publieke vernedering slaat Cor terug in het Bouwkundig Weekblad: ‘Het studieterrein voor den jonge architect wordt gevormd door de brandpunten der moderne samenleving en niet door de puinhoopen eener oude beschaving.’

Omdat hij ook nog een onvoldoende krijgt voor zijn eindexamenopdracht, krijgt hij geen diploma van de VHBO. Hij kan nergens aan de slag, wel helpt zijn vader hem aan een opdracht voor een dijkhuis in Alblasserdam voor de bevriende weduwe Van Zessen. Hij ontwerpt het volgens de principes van De Stijl, waarvan hij nu officieel lid is. Theo van Doesburg bedenkt de kleuren voor de kozijnen, deuren en trap. Het ‘Fordmodel T’ noemt hij dit betaalbare, lichte en strakke dijkhuis, zo ontworpen dat het seriematig kan worden geproduceerd.

Moeilijke jaren volgen. Pas in 1929 vindt hij zijn ‘bestemming’: als hoofd van de afdeling stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam mag hij het uitbreidingsplan ontwerpen dat de woonbehoefte tot 2000 kan opvangen.

Zijn hele leven komt dan in een stroomversnelling. Hij trouwt met Frieda en wordt voorzitter van het CIAM, een internationaal platform van architecten dat ‘de geplande stad’ propageert, met gescheiden functies voor wonen, werken en recreatie. In het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam, klaar in 1935, heeft hij een stad ontworpen volgens de idealen van De Stijl: een tuinstad met een open structuur, veel groen en een raster van rechte lijnen en als blikvanger de Sloterplas. Als polderjongen is hij gefascineerd door water.

Plan voor Lelystad van Van Eesteren.Beeld Van Eesterenmuseum

Nieuwe stad

In de jaren vijftig verrijzen de eerste woonwijken, wegens bezuinigingen wel minder ruim opgezet dan Cor had gewild: Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart, Overtoomse Veld, Osdorp en Buitenveldert.

Nog één droom heeft hij: het ontwerpen van een compleet nieuwe stad. Die kans krijgt hij als hij adviseur wordt voor de inrichting van de nieuwe IJsselmeerpolders. Eerst mag hij zich uitleven in het dorp Nagele, in de Noordoostpolder, waarvoor hij samen met onder anderen Gerrit Rietveld een streng stedebouwkundig plan maakt met huizen met platte daken. Dan volgt een veel grotere uitdaging: Flevoland en Lelystad. Een prachtige stad is het op papier: als een zilveren silhouet rijst Lelystad op aan een sierlijke baai met hogere bebouwing, omgeven door een park en daarachter huizen met tuinen en autowegen op drie meter hoge dijken, gescheiden van de voetgangers en fietsers. Na de aanleg van de Markerwaard zal de nieuwe stad, gebouwd voor 100.000 inwoners, het hart van Flevoland zijn.

Maar een machtsstrijd ontbrandt met de droogleggers van de polders, traditionele ingenieurs die min of meer een kopie willen van de Noordoostpolder: een agrarisch landschap met dorpen en een kleine provinciestad van 30.000 inwoners. Het plan van Cor van Eesteren vinden ze megalomaan. Eindeloos blijft hij tekenen aan zijn ideale stad, maar na vijf jaar spat zijn droom uit elkaar. De minister vindt zijn ontwerp te duur en geeft de opdracht aan de tegenpartij. Uiteindelijk wordt Lelystad zonder plan gebouwd, al zijn wel enkele ideeën van Cor overgenomen, zoals de verhoogde wegen, maar dan voor fietsers, het autoverkeer blijft laag. De eerste plukjes huizen verrijzen niet op de mooiste plek, aan het water, maar in een uithoek. Pas jaren later wordt de kustzone bebouwd, met een werf en museum, nu het Erfgoedpark Batavialand en het outletcentrum Bataviastad.

Met Frieda verhuist Cor niet lang daarna van de bovenwoning in de Amsterdamse Rivierenbuurt naar een bungalow in ‘zijn’ tuinstad Buitenveldert. Zijn rol als stedebouwkundige is uitgespeeld, maar zijn droom blijft hij najagen. Als hoogleraar aan de TU Delft kan hij zijn idealen overdragen aan zijn leerlingen. Een van hen, architect Teun Koolhaas (1940-2007) krijgt in de jaren zeventig de supervisie over het stedebouwkundig ontwerp van Almere, die andere stad in Flevoland die wel een succes zal worden. Licht, lucht, ruimte en groen kenmerken het ontwerp; en natuurlijk water: het Weerwater. Een mooiere hommage aan zijn leermeester had Koolhaas niet kunnen bedenken. Behalve dit grote stadsmeer heeft Cor in Almere ook een ‘eigen’ plein: het Van Eesterenplein.

Van Eesterenmuseum

Het Van Eesterenmuseum aan de Amsterdamse Sloterplas is van donderdag t/m zondag open van 12 tot 17 uur. Reserveer online. http://vaneesterenmuseum.nl/nl/home/

Bronnen

Dit artikel kwam tot stand op basis van o.a. gesprekken met Remco van Diepen van Erfgoedpark Batavialand; hoogleraar Zef Hemel, die over Van Eesteren het boek ‘Het landschap van de IJsselmeerpolders: planning, inrichting en vormgeving’ schreef; oud-staatssecretaris Michel van Hulten en Greet Meijdam, beheerster van Huis van Zessen in Alblasserdam. Andere geraadpleegde bronnen: het Van Eesterenmuseum in Amsterdam; en de boeken ‘Ondanks de zwaartekracht’ van Suzanna Jansen en ‘Cornelis van Eesteren. Ontmoeting met de avant-garde 1914-1929’ van Sandra Guarda.